CD-productie
Een belangrijk en centraal onderdeel van het project G2010 is de productie en uitgave van een dubbel-CD met vocaal geestelijk werk van Graupner on der de titel "Ein Weihnachtsoratorium".
De dubbel-CD werd uitgegeven door het Belgische label Ricercar, onderdeel van de firma Outhere, met de hulp van verschillende sponsors en in een coproductie met het Muziekcentrum De Bijloke.
De uitgave heeft de vorm van een kartonnen box met als inhoud 2 CD's en een tekstbrochure (booklet).
Het programma bestaat uit 9 kerkcantates rond de advent-, kerst- en nieuwjaarstijd (d.w.z. vanaf 1ste Advent tot Epiphanias) vanwaar de titel van de dubbel-CD.
URL: http://www.outhere-music.com/store-RIC_307
Identificatie
Christoph GRAUPNER, "Ein Weihnachtsoratorium", door Florian Heyerick, Ex Tempore, Mannheimer Hofkapelle
RICERCAR 307 (2 CD)
Link CD-booklet in pdf-formaat: Booklet_CD_Graupner.pdf
Technische fiche
Programma
Uitvoerders
(CD I: 1-14, 21-29 / CD II: 2-7, 9-14) *
Amaryllis Dieltiens, soprano
Lothar Blum, ténor
Stefan Geyer, baryton
Mannheimer Hofkapelle
Konzertmeister : Swantje Hoffmann
Violon : Silke Volk
Alto : Manuela Bucher
Violoncelle : Bernard Woltèche
Contrebasse : Eric Mathot
Flûtes traversières : Jan Van den Borre, Sien Huybrechts
Hautbois : Stefaan Verdegem,Taka Kitazato
Cors naturels : Jeroen Billiet, Jean-Pierre Dassonville
Timbales : Norbert Pflanzer
Orgue : Julien Wolfs
Ex Tempore
Sopranos : Annelies Brants, Nel Van Hee, Goedele Heidbuchel, Jo Jodts, Chris Magnus
Altos : Kristina Van Loo, Jonathan De Ceuster, Leen Braeckman, Marion Kreike
Ténors : Wouter Bossaer, Jan Devlieger, Wijnand Schepens,Yves Van Handenhoven, Paul Foubert
Basses : Eric Vanderlinden, Pieter Coene, Hans Wils, Luc Martens, Arnout Malfliet
Enregistrement : Kapel Klooster Sint-Vincentiuszusters, Gijzegem (B), 1 au 5 juin 2009
Prise de son et montage : Emmanuel Théry
Transcriptions des textes : Dr. Bernhard Schmitt
(CD I: 15-20 / CD II:1,8,15-28)
Elisabeth Scholl, soprano
Reinoud Van Mechelen, ténor
Stefan Geyer, baryton
Mannheimer Hofkapelle
Konzertmeister : Swantje Hoffmann
Violons : Marie Haag, Annelies Decock, Daniel Deuter, Johan Van Aken, Maia Silberstein
Altos : Kaat De Cock, Benoit Douchy
Violoncelle : Bernard Woltèche
Contrebasse : Jean-Paul Everts
Flûte traversière : Jan Van den Borre
Hautbois : Vinciane Baudhuin,Taka Kitazato
Chalumeaux : Guy Van Waas, Vincenzo Casale
Basson: Alain Deryckere
Cors naturels : Jeroen Billiet, Mark De Merlier
Trompettes : Alain De Rudder, Steven Verhaert
Timbales : Norbert Pflanzer
Orgue : Korneel Bernolet
Ex Tempore
Sopranos : Annelies Brants, Goedele Heidbuchel, Jo Jodts, Chris Magnus
Altos : Aart De Zitter, Leen Braeckman, Els Wollaert, Marleen Schampaert
Ténors : Joris Lasure,Yves Van Handenhoven, Paul Foubert, Jan Devlieger, Wouter Bossaer
Basses : Eric Vanderlinden, Stefan Dewitte, Wouter Vande Ginste
Enregistrement : Kapel Klooster Sint-Vincentiuszusters, Gijzegem (B), du 6 au 8 juin 2010
Prise de son et montage : Jakob Händel
Transcriptions des textes : Dr. Bernhard Schmitt
Begeleidende commentaartekst
Kerstcantates van Christoph Graupner
Florian Heyerick
Christoph Graupner (1683-1760) werd samen met tijdgenoten als Telemann, Fasch, Keiser en Heinichen in zijn tijd als een bijzonder waardevol musicus ingeschat. Daarvan getuigt zeker de omvang van zijn productie, die deze van Telemann bijna evenaart en deze van Bach met een veelvoud overschrijdt: een aantal opera’s, vele concerti en orkestsuites, kamermuziek, klavierwerk en meer dan 1400 kerkcantates. Maar meer nog worden wij geboeid door de volgehouden kwaliteit van de meeste van deze werken, iets wat hem wijd verspreide erkenning bracht.
Daarnaast zien we in de figuur van Graupner één der meest merkwaardige en volledige exponenten van de barokke komponist in totaal dienstverband: de (laatste?) perfecte kapelmeester in dienst van een absolutistisch georganiseerd hof.
Afkomstig uit Kirchberg, studeerde hij o.a. bij Johann Kuhnau aan de Thomasschule te Leipzig, kwam als clavecinist in dienst van de opera in Hamburg (contact met Keiser en Mattheson) en werd als uiterst begaafd kapelmeester in 1709 (26 jaar oud) ‘meegetroond’ door de zelf zeer muzikale Landgraf Ernst Ludwig von Hessen-Darmstadt (1667-1739). Graupner zou in Darmstadt blijven - eerst als vice-, dan als hofkapelmeester - tot aan zijn dood in 1760, in dienst van de landgraven Ernst Ludwig en Ludwig VIII (vanaf 1739). Hij verdiende er, ondanks de sterk dalende financiële mogelijkheden van het hof, zeer goed zijn brood. Hij werkte er ook goed, en hard: na de dood van zijn vicekapelmeester Grünewald (1675-1739) stond hij vrijwel alleen voor de zware taak om, na de vroegtijdige einde van het opera-avontuur van de landgraaf, elke zon- en feestdag een nieuwe cantate te laten horen in de Schlosskirche, clavecimbelwerk te spelen en te komponeren wanneer de graaf gasten bij de maaltijd ontving en het schitterende orkest - men kwam van overal om het te beluisteren - te voorzien van interessante kamermuziek, orkestsuites en concerti.
Een ander feit is van ongemeen historisch belang: door een dubbel ‘mirakel’ is quasi het volledige werk van Graupner in autograaf bewaard gebleven. Zijn manuscripten - vrijwel niets werd tijdens zijn leven (en tot op heden) uitgegeven - werden niet zoals hij wenste na zijn dood verbrand, maar waren het onderwerp van een juridisch dispuut tussen de landgraaf en Graupners erfgenamen. Slechts 60 jaar later werd er een vonnis geveld, maar niemand had nog interesse voor de muziek en men bewaarde het enorme archief uit een soort respect voor wat eens de glansperiode van de Hessische hofkapel was. Daarbij komt dat tijdens de Tweede Wereldoorlog - van het oude Darmstadt bleef werkelijk niets overeind - het volledige werk (helaas zonder de cantatetekstboekjes) buiten de stad werd bewaard, wat het een tweede maal voor verbranding behoedde.
Van Graupner zelf weten we alles en niets (een wat oppervlakkige, zakelijke en nietszeggende autobigrafie in Matthesons Grundlagen einer Ehrenpforte (1740) niet te na gesproken). Niets omdat we van hem geen portret kennen en ook geen enkele beschrijving van karakter of persoonlijkheid, waardoor we over de ‘mens’ Graupner totaal in het duister tasten. Terzelfdertijd weten we alles, omdat zijn (muzikale) aktiviteiten sowieso quasi van zondag tot zondag kunnen gevolgd worden, en elke officiële actie (huwelijk, geboorte van kinderen, opslag, vraag naar meer muziekpapier, ...) bevestigd wordt door een officiële akte binnen de administratie van het Hessische hof. De enige noemenswaardige gebeurtenis in Graupners leven is de (heimelijke) kandidatuur voor de plaats van Thomaskantor na de dood van zijn meester Kuhnau (1722). Op basis van de zgn. ‘Bewerbungskantaten’ kreeg hij inderdaad de plaats toegewezen, maar de landgraaf liet hem niet gaan en stond hem een aanzienlijke verhoging van zijn loon toe, waardoor Graupner tot de bestbetaalde muzikanten van zijn tijd behoorde. We weten allen dat ‘uiteindelijk’ Bach in Leipzig werd benoemd als derde keuze na Telemann en Graupner.
De kerkmuziek van Graupner bestaat uitsluitend uit cantates (1418!), geschreven tussen 1709 en 1754 in private opdracht van de landgraaf voor de hofkapel. Oratoria werden door de beide landgraven niet voorzien in de hofkapel, dus er zijn geen passies of andere grotere werken voorhanden. In deze muziek zien we het portret van een toegewijd en zeer bedreven musicus. Toegewijd, omdat hij schreef naar de smaak en de behoefte van zijn broodheer, de kerk en zijn tijd. We zien bv. dat de stijl van de cantates zeer sterk wijzigt rond 1740: de nieuwe landgraaf immers hield er een specifieke en doorgaans wat meer naar het galante gerichte muzikale smaak op na. Zeer bedreven, omdat hij in de beste ‘Thomaner’ traditie de principes van de muzikale retoriek en affectenleer naar de tekst, het woord en zijn religieuse betekenis uitstekend hanteerde en kon toepassen. Cantates golden op deze wijze als waardige muzikale commentaar (preek) op de bijbellezing van de zondag van het kerkelijk jaar.
De teksten van de cantates zijn hoofdzakelijk geschreven door de hofdichters Lehms en vooral Johann Conrad Lichtenberg (1689-1751). Deze laatste was een belangrijke religieuse, literaire en politieke figuur en ook bouwmeester aan het begin van de Duitse ‘Aufklärung’, en schreef tussen 1719 en 1743 meer dan 1500 cantateteksten voor Darmstadt (op teksten van Lichtenberg componeerde Graupner 1208 cantates tussen 1718 en 1754). De teksten vallen op door hun belerende en moraliserende inhoud, welke doorgaans de voor die periode en plaats kenmerkende wat sombere en van schuld en boete doortrokken indruk nalaten.
Typische kenmerken van Graupners schrijfwijze worden uiteraard voor een groot deel bepaald door de praktische en liturgische omstandigheden waarin hij moest werken. Het hof bezat geen koor - wat niet wil zeggen dat er nooit enkele koorzangers werden aangetrokken - maar wel een zeer goede baszanger (vicekapelmeester Grünewald) en enkele goede sopranen. Daardoor zijn deze stemtypes oververtegenwoordigd in de cantates, met aria’s en ook met vele solocantates. Vooral in het latere werk zijn vokale ensemblestukken (koren) eerder zeldzaam. Daarentegen is de instrumentale verscheidenheid bijzonder groot: chalumeau, flauto d’amore, viola d’amore, hoorn, pauken (veelal 4!), en dat in de meest verrassende combinaties, daar het hof vele uitmuntende musici in dienst had.
De cantates zijn madrigaleske koraalcantates. “Madrigaleske” verzen (d.w.z. beeldende poëzie) werden in de Lutheraanse Duitse cantate geïntroduceerd vanaf 1704 door Neumeister. Daarom spreken we van de gemengde madrigaleske cantate als dominante vorm van de 18de eeuwse geestelijke cantate in Duitsland, die daardoor zowat de status verkreeg van een muzikaal sermoen. Recitatieven werden niet langer op rijm gezet, in tegenstelling tot de aria’s. Neumeister voegde er bijbelse teksten en koralen aan toe, als traditionele onderdelen van Lutheraanse oorsprong. Dit vrijwel volledig poëtisch schema werd overgenomen door de talrijke dichters van de zo mogelijk nog talrijker barokke cantates. Zo krijgen we een formele afloop van een cantate in 6 of 7 nummers: een openingsdictum op bijbeltekst (dictum, meestal door alle zangers gebracht), dan een aantal recieten met aansluitende aria’s, om te eindigen met een koraal. Op dit schema zijn tarijke variaties mogelijk.
Bij het samengaan van recitatief en aria heeft de zanger een dubbele functie: het duidelijk reciteren van de verhalende exegese of de eeuwige waarheden via het reciet, om daarna via de aria een meer persoonlijke en subjectieve morele reactie te formuleren. De koralen (bij Gaupner instrumentaal gefigureerd en dus niet bedoeld om mee te laten zingen door de geloofsgemeenschap) slaan via de goed herkenbare melodielijn de brug tussen vroeg-galante stijl en de traditionele waarden.
Op zich zijn de cantates vormelijk weinig avontuurlijk. Toch gaat Graupner creatief om met deze richtlijnen en heeft elke cantate wel een verrassing in petto op het gebied van structuur, inhoud of bezetting!
Door de lange beslotenheid van Graupners werk is de nood aan een omvattende en volledige studie van zijn muziek (en dan vooral van de enorme cantateproductie) tot op heden nog niet gelenigd: een kleine en sowieso wat arbitraire keuze van deze cantates voor de Kersttijd (192 cantates componeerde Graupner voor de feest- en zondagen tussen de eerste advent en Epiphanias!), zou u vandaag kunnen overtuigen van de waarde van dit oeuvre.
Binnen het kader van een doctoraal onderzoeksproject aan de Hogeschool Gent (Departement Conservatorium) werkt Florian Heyerick aan de ontsluiting van dit oeuvre via internet, concerten, opnames en uitgaves.
Ein Weihnachtsoratorium??
Eigenlijk schreef Graupner dus helemaal geen oratoria, wegens niet aan de orde in de liturgie te Darmstadt. De keuze voor deze opname uit de paar honderd cantates voor de advents- en kersttijd die Graupner ons naliet vormt chronologisch geen eenheid. Maar toch werden we verleid om, helemaal naar analogie met het beroemde werk van tijdgenoot J. S. Bach, deze bloemlezing voor te stellen als een mogelijk liturgisch en muzikaal geheel, en daaraan dus de wat uitdagende titel mee te geven van “EEN Kerstoratorium”.
Dit biedt tevens een boeiend overzicht van de stilistische evolutie die Graupner doormaakte gedurende 40 jaar cantateproductie. Geen beter voorbeeld kunnen we vinden dan in de opvallende tegenstelling tussen het kleine koraalmotet “Wie bald hast du gelitten” uit 1714, dat in een beperkte bezetting en in traditionele polyfone schrijfwijze het (pijnlijk en bloedige) Feest van de Besnijdenis (1 januari!) muzikaal illustreert, en de groots opgevatte kerstcantate “Jauchzet dem Herrn” uit 1753. Deze is een van de laatste cantates die Graupner schreef (hij was toen 70 jaar en had er 1400 cantates op zitten!), maar ze blaakt van energie en inspiratie in een verbazend actuele stijl en met een rijke en verrassende instrumentatie (bvb. Duet voor T en S, met een begeleiding van viool en hobo-solo, 2 hoorns, 2 fluiten, 4 pauken en strijkers in pizzicato).
Indien men deze beide uitersten uit Graupners werk naast elkaar legt, kan men vaststellen dat het hier gaat om een van de meest productieve, flexible, maar vooral rijke en boeiende componisten uit de barokperiode, die zeker een ruimere bekendheid verdraagt.
Volledige tekstbrochure (booklet)
Comments (0)
You don't have permission to comment on this page.